Purmerend
Purmerend is ontstaan als handelsnederzetting voor de visserij en scheepvaart tussen de (nog niet drooggemaakte) meren Purmer, het Beemster en de Wijde Wormer. De naam Purmerend is als volgt te verklaren: “het leght aan ’t eynde van de Purmer, ’t welck een meir oft binnenwater was, maer namaels droogh en tot landt gemaeckt”. Purmerend was rond 1340 een gehucht, maar kwam daarna tot bloei. Willem Eggert mocht in 1410 van graaf Willem de Zesde een eigen kasteel bouwen dat in 1413 gereed kwam; slot Purmersteijn.
Na het overlijden van Willem Eggert krijgt zijn zoon Jan Eggert het gezag over Purmerend. Jan Eggert belandde in de Hoekse en Kabeljauwse twist. Zijn vader kon nog net de dans ontspringen, maar Jan Eggert moest een keuze maken tussen beide partijen. Uiteindelijk koos hij de kant van Jacoba van Beieren, zij behoorde tot de Hoeken. Haar oom Jan van Beieren stond in tegenstelling tot Jacoba van Beieren aan de kant van de Kabeljauwen, hierdoor werd Purmerend in feite de vijand van Jan van Beieren. Jan van Beieren droeg dan ook Monickendam en Edam op om het slot van Purmersteijn te verwoesten en daarna wilde hij zijn zoon heer van Purmerend maken. Inmiddels had Jan van Eggert Purmerend al aan zijn zwager Gerrit van Zijl overgedragen, omdat de strijd hem te veel werd. Gerrit van Zijl gaf zich echter niet zo snel gewonnen en eiste ook zijn eigen rechten op. Het is nog steeds niet helemaal duidelijk of het slot Purmersteijn nou in de handen van Gerrit van Zijl is gebleven, of in die van de zoon van Jan van Beieren terecht kwam. Wat wel met zekerheid gezegd kan worden, is het feit dat Gerrit van Zijl Purmerend moest afstaan, omdat hij al zijn geld had uitgegeven aan de oorlog die hij voerde. Purmerend kwam nu in het bezit van Jan II van Montfoort. Na Jan II van Montfoort is Purmerend niet in één familie gebleven, maar zijn er verschillende heren uit verschillende families langsgekomen.
Purmerend kreeg in 1434 stadsrechten. Vanaf 1392 bezat de stad twee kloosters, waarvan het St. Ursula het bekendste was; dit bevond zich op de plek van de huidige Koemarkt. De overwinning van de Watergeuzen op de Spanjaarden tijdens de tachtigjarige oorlog maakte in 1572 een einde aan de kloosters. Het kasteel Purmersteijn werd rond 1671 bewoond door Jacob F. Hinlopen; het werd afgebroken in 1741, omdat het in verval was geraakt.
Door het verkrijgen van marktrechten kon de stad Purmerend groeien als handelscentrum voor de nijverheid. De stad kreeg het recht op twee jaarmarkten en een weekmarkt, en sinds de 16e eeuw de bekende veemarkt. Van een plaats die voornamelijk gericht was op visserij en scheepvaart was begin 18e eeuw een stad ontstaan met nijverheid als drie brouwerijen, twee jeneverstokerijen, een buskruitmolen, een terpentijnstokerij, beide in het bezit van Jan Frederik Berewout, een zeepziederij, een azijnmakerij, een touwslagerij, een scheepstimmerwerf en drie zaag- en meelmolens.
De stad is omgeven door droogmakerijen, zoals de Purmer (die sinds het einde van de 20e eeuw deels tot Purmerend behoort), Beemster en Wormer, die in 17e eeuw werden ingepolderd. De stad werd het marktcentrum van de omgeving, maar het bevolkingsaantal groeide langzaam. Na 1960 is de bevolking gegroeid van ongeveer 10.000 naar ongeveer 80.000 inwoners. De stad ligt gunstig ten opzichte van Amsterdam, waar veel inwoners, vaak voormalige inwoners van de hoofdstad, werken.
Purmerend noemt zich met recht al jarenlang Marktstad, maar was in 2003 ook 'Kermisstad van Nederland'. Naast de kermis is Purmerend vooral bekend om haar (vee-)markten. Na de vele veeziekten tussen 1995 en 2001 is de koeien- en schapenmarkt niet meer in de open lucht toegestaan. De veemarkt is daarom verplaatst van het centrum naar het industrieterrein, en is overgegaan in private handen.